Verwerkingsvoorschriften
In deze verwerkingsvoorschriften zijn alle zaken die betrekking hebben op de verwerking opgenomen, zoals genoemd in het KOMO attest-met-productcertificaat en de NVN 6725. De vloerelementen worden aangebracht overeenkomstig het legplan dat door of vanwege de producent is verstrekt, waarbij men moet controleren of men in bezit is van de meest recente tekening.
Inspecteer bij aflevering van de producten of:
- geleverd is wat er is overeengekomen;
- het merk en de wijze van merken juist zijn;
- de producten geen zichtbare gebreken vertonen als gevolg van transport en dergelijke.
Reclames moeten zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 48 uur, na aankomst van de vloerplaten schriftelijk bij de producent worden gemeld.
Voorgespannen kanaalplaatvloeren
Oplegging
De ontwerp opleglengte is in het legplan aangegeven. De werkelijke opleglengte moet tenminste 2/3 van de ontwerp-opleglengte bedragen, maar met een minimum van
- 65 mm bij een oplegging op metselwerk;
- 50 mm bij een oplegging op al of niet gewapend beton;
- 45 mm bij een oplegging op profielstaal of voldoende vormvast plaatstaal.
De steunpunten ter plaatse van de oplegging van de vloer moeten vlak en strak zijn uitgevoerd of worden afgewerkt. Het bovenvlak van een tussensteunpunt mag na afwerking niet meer dan 5 mm onder een rechte door de eindopleggingen liggen. Na afwerking van de opleggingen kan een drukverdelend oplegmateriaal noodzakelijk zijn (bijv.: zand-cementmortel, bouwvilt, elastomeer).
Hijsen, opslag en transport
Handelingen met betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of scheurvorming van de vloerelementen. De elementen moeten vrij van de grond worden gestapeld en worden onderstopt. De ondergrond moet vlak, horizontaal en voldoende draagkrachtig zijn. Volg de aanwijzingen van de kleminstructie over het hijsen van de elementen. De veiligheidskettingen onder het element doorhalen en zo strak mogelijk bevestigen. De klemmen zijn aan de evenaar instelbaar op diverse standen. Men moet een dusdanige stand van de klemmen kiezen dat het maximaal voorgeschreven overstek van het element buiten de klem niet wordt overschreden. Pasplaten hijsen met kettingen of daarvoor geschikte ingestorte hijsvoorzieningen of indien overeengekomen met hijssleutels (hijshoek min 60 gr). Handeling en het gebruik van hulpmiddelen bij het hijsen moeten plaatsvinden overeenkomstig de betreffende voorschriften van de producent.
Voegvulling
De water-cementfactor moet zo worden gekozen, dat de mortel niet tussen de elementen doorlekt. Zo nodig moeten de voegen vooraf worden gereinigd en met water worden bevochtigd. De voegen tussen de vloerelementen worden volledig gevuld met beton of zand-cementmortel met de volgende eigenschappen:
- Sterkteklasse groter of gelijk B15;
- Grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal kleiner of gelijk 8 mm;
- Indien de voegbreedte groter of gelijk 50 mm is, mag de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal 16 mm zijn.
- Grind, zand en cement voldoen aan NEN 5905 en NEN 3550.
Bij lage buitentemperatuur en vorst zijn de maatregelen als genoemd in 9.4.4 van NEN 7622 eveneens van toepassing op de voegvulling.
Constructieve druklaag
Indien de vloeren worden uitgevoerd als samengestelde plaat volgens 8.2.5 van NEN 6720, dan moet de constructieve druklaag tenminste 40 mm dik zijn. Het te storten beton moet gelijkmatig worden aangebracht, zodat een opeenhoping van betonspecie wordt voorkomen. Het beton van de constructieve druklaag moet voldoen aan:
- de voor de betreffende toepassing overeengekomen milieuklasse volgens 4.3.1 van NEN 5950.
- een sterkteklasse van tenminste B15 volgens NEN 5950.
- een grootste korrelafmeting van het grove toeslagmateriaal kleiner dan of gelijk aan 16 mm.
Druklagen dikker dan 50 mm moeten zijn gewapend met een kruisnet bestaande uit ten minste staven met een kenmiddellijn van 5 mm en een hart-op-hart afstand van 250 mm (staalkwaliteit FeB 500) of gelijk-waardig.
Sparingen
In het werk mogen op verantwoorde wijze sparingen worden aangebracht of geboord, op plaatsen die uitdrukkelijk staan aangegeven op het legplan, dan wel op een aparte door of in opdracht van de producent afgegeven instructie.
Ontwateringsgaatjes
Na montage en tijdens de bouwfase moet u de ontwateringsgaatjes op hun werking controleren en deze zo nodig open te steken, respectievelijk te boren, zodat zich geen water in de kanalen kan ophopen.
Toleranties
Voor toleranties verwijzen wij u naar NEN 2889 evenals de toleranties van de producent.
Tijdelijke onderstempeling geïntegreerde ligger in de bouwfase
Tenzij anders aangegeven door de hoofdconstructeur is uitgegaan van geen onderstempeling tijdens de bouwfase. Indien bij de berekening van de kanaalplaatvloer wel uitgegaan is van tijdelijke onderstempeling, dan staat dit aangegeven op de legplantekeningen van de producent.
Gewapende en voorgespannen breedplaatvloeren
Oplegging
De ontwerp opleglengte is in het legplan aangegeven. De steunpunten ter plaatse van de oplegging van de vloer (indien opgelegd) moeten vlak en strak worden afgewerkt.
Hijsen, opslag en transport
Handelingen met betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of scheurvorming van de vloerelementen. Indien tussenopslag noodzakelijk is, moeten de elementen op een voldoende vlak en draagkrachtige ondergrond worden gestapeld / onderstopt. Tevens moeten de elementen vrij van de grond blijven.
De vloerelementen moeten gehesen worden aan:
- de hijsogen, indien aanwezig;
- indien geen hijsogen aanwezig dan mogen de vloerplaten gehesen worden aan de tralieliggers, mits de haken worden aangebracht in de hoek tussen een opgaande en neergaande diagonaal.
Voor het lossen en monteren van elementen > 7.50m. of een gewicht > 2500kg moeten de elementen op minimaal 8 plaatsen worden aangepikt. Vloerelementen < 7.50m of een gewicht < 2500kg mogen met een viersprong worden gehesen. De kleinste hoek tussen kabels en element moet tenminste 60 graden bedragen. De overstekken in de lengterichting mogen niet groter zijn dan 1/5 deel van de elementlengte. De elementen moeten gelijkmatig en horizontaal worden gehesen, waarbij gelet moet worden op een goede gewichtsverdeling. Het hijsen, laten zakken en neerleggen dient zonder schokken en stoten plaats te vinden.
Onderstempeling
De tijdelijke ondersteuningen (balken) moeten worden geplaatst haaks op de hoofddraagrichting van de elementen, waarbij deze voor het plaatsen van de elementen op de juiste hoogte moeten worden gesteld. De maximale afstanden van de tijdelijke ondersteuningen staan vermeld op het legplan. De vloerelementen moeten met een zodanige opbolling (toog) worden geplaatst, dat deze in het midden een toog vertonen tussen de bouwmuren.De bovenstaven en diagonaalstaven van de doorgaande tralieliggers mogen zonder overleg met de verantwoordelijke constructeur niet worden doorgeknipt.
Sparingen
In het werk aan te brengen sparingen altijd uitvoeren in overleg met de verantwoordelijke constructeur.
In het werk te storten beton
Het te storten beton moet gelijkmatig worden aangebracht, zodat opeenhoping van betonmortel wordt voorkomen.
Toleranties
Voor toleranties verwijzen wij U naar NEN 2889 evenals de toleranties van de producent.
Meer informatie
Voor meer informatie over verwerkingsvoorschriften bij breedplaatvloeren kunt u kijken op www.breedplaatinfo.nl.
Rib-/ cassettevloeren
Oplegging
De ontwerp opleglengte is in het legplan aangegeven. De werkelijke opleglengte moet tenminste 2/3 van de ontwerp-opleglengte bedragen, doch met een minimum:
- op metselwerk: 65 resp. 75 mm bij voorgespannen resp. zachtstaal gewapende vloer;
- op beton: 50 resp. 60 mm bij voorgespannen resp. zachtstaal gewapende vloer;
- op profielstaal of voldoende vormvast plaatstaal: 45 resp. 55 mm bij voorgespannen resp. zachtstaal gewapende vloer.
De steunpunten ter plaatse van de oplegging van de vloer moeten vlak en strak zijn uitgevoerd of worden afgewerkt. Het bovenvlak van een tussensteunpunt mag na afwerking niet meer dan 5 mm onder een rechte door de eindopleggingen liggen. Na afwerking van de opleggingen kan een drukverdelend oplegmateriaal noodzakelijk zijn (bijv.: zand-cementmortel, bouwvilt, elastomeer).
Hijsen, opslag en transport
Handelingen met betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of scheurvorming van de vloerelementen. De elementen moeten vrij van de grond worden gestapeld en worden onderstopt. De ondergrond moet vlak, horizontaal en voldoende draagkrachtig zijn. De hijshoek tussen de ingestorte hijsvoorziening en hijsstrop moet minimaal 60 graden zijn. Handeling en het gebruik van hulpmiddelen bij het hijsen moeten plaatsvinden overeenkomstig de betreffende voorschriften van de producent.
Voegvulling
De water-cementfactor moet zo worden gekozen, dat de mortel niet tussen de elementen doorlekt. Zo nodig moeten de voegen vooraf worden gereinigd en met water worden bevochtigd. De voegen tussen de vloerelementen worden volledig gevuld met beton of zand-cementmortel met de volgende eigenschappen:
- Sterkteklasse groter of gelijk B15;
- Grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal kleiner of gelijk 8 mm;
- Indien de voegbreedte groter of gelijk 50 mm is, mag de grootste korrelafmeting van het toeslagmateriaal 16 mm zijn;
- Grind, zand en cement voldoen aan NEN 5905 en NEN 3550.
Bij lage buitentemperatuur en vorst zijn de maatregelen als genoemd in 9.4.4 van NEN 7622 eveneens van toepassing op de voegvulling.
Constructieve druklaag
Indien de vloeren worden uitgevoerd als samengestelde plaat volgens 8.2.5 van NEN 6720, dan moet de constructieve druklaag tenminste 40 mm dik zijn. Het te storten beton moet gelijkmatig worden aangebracht, zodat een opeenhoping van betonspecie wordt voorkomen.Het beton van de constructieve druklaag moet voldoen aan:
- de voor de betreffende toepassing overeengekomen milieuklasse volgens 4.3.1 van NEN 5950;
- een sterkteklasse van tenminste B15 volgens NEN 5950;
- een grootste korrelafmeting van het grove toeslagmateriaal kleiner dan of gelijk aan 16 mm.
Druklagen dikker dan 50 mm moeten zijn gewapend met een kruisnet bestaande uit ten minste staven met een kenmiddellijn van 5 mm en een hart-op-hart afstand van 250 mm (staalkwaliteit FeB 500) of gelijkwaardig.
Sparingen
In het werk mogen in de spiegel op verantwoorde wijze sparingen worden gemaakt met een maximale afmeting van 150 mm * 150 mm. Indien sparingen in de ribben noodzakelijk zijn, moet de constructieve veiligheid zowel in het gebruiksstadium als in het transport- en montagestadium door berekening worden aangetoond.
Toleranties
Voor toleranties verwijzen wij u naar NEN 2889 evenals de toleranties van de producent.
Combinatievloer
Oplegging
De balkelementen worden aangebracht overeenkomstig het legplan dat door of vanwege de producent is verstrekt. De ontwerp opleglengte is in het legplan aangegeven. De werkelijke opleglengte moet tenminste 2/3 van de ontwerp-opleglengte bedragen, maar met een minimum van:
- 65 mm bij een oplegging op metselwerk;
- 50 mm bij een oplegging op al of niet gewapend beton;
- 45 mm bij een oplegging op profielstaal of voldoende vormvast plaatstaal.
De steunpunten ter plaatse van de opleggingen van de balkelementen moeten vlak en strak zijn uitgevoerd of worden afgewerkt. Het bovenvlak van een tussensteunpunt mag na afwerking niet meer dan 5 mm onder een rechte door de eindopleggingen liggen. Na afwerking van de opleggingen kan een drukverdelend oplegmateriaal noodzakelijk zijn (bijv.: zand-cementmortel, bouwvilt, elastomeer).
Hijsen, opslag en transport
Handelingen met betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of scheurvorming van de balkelementen. De elementen moeten vrij van de grond worden gestapeld en worden onderstopt. De ondergrond moet vlak en stabiel zijn. Handeling en het gebruik van hulpmiddelen bij het hijsen moeten plaatsvinden overeenkomstig de betreffende voorschriften van de leverancier.
Sparingen
In het werk mogen sparingen worden aangebracht door het (gedeeltelijk) weglaten van vulelementen en/of doorboren van vulelementen en druklaag, zonder daarbij de balkelementen te bewerken en/of te beschadigen.
Toleranties
Voor toleranties verwijzen wij u naar NEN 2889 evenals de toleranties van de producent.
Tijdelijke onderstempeling
Indien de berekening van de vloer uitgaat van “storten met juk”, moet de wijze van onderstempelen op het legplan zijn vermeld. Zolang de onderstempeling uit oogpunt van sterkte noodzakelijk is mag deze niet worden verwijderd.
PS-isolatievloer
Oplegging
De balkelementen worden aangebracht overeenkomstig het legplan dat door of vanwege de producent is verstrekt. De ontwerp opleglengte is in het legplan aangegeven. De werkelijke opleglengte moet tenminste 2/3 van de ontwerp-opleglengte bedragen, maar met een minimum van:
- 65 mm bij een oplegging op metselwerk;
- 50 mm bij een oplegging op al of niet gewapend beton;
- 45 mm bij een oplegging op profielstaal of voldoende vormvast plaatstaal.
De steunpunten ter plaatse van de opleggingen van de balkelementen moeten vlak en strak zijn uitgevoerd of worden afgewerkt. Het bovenvlak van een tussensteunpunt mag na afwerking niet meer dan 5 mm onder een rechte door de eindopleggingen liggen. Na afwerking van de opleggingen kan een drukverdelend oplegmateriaal noodzakelijk zijn (bijv.: zand-cementmortel, bouwvilt, elastomeer). Er mag niet worden afgestempeld op isolatiemateriaal.
Hijsen, opslag en transport
Handelingen met betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of scheurvorming van de balkelementen. De elementen moeten vrij van de grond worden gestapeld en worden onderstopt. De ondergrond moet vlak en stabiel zijn. Handeling en het gebruik van hulpmiddelen bij het hijsen moeten plaatsvinden overeenkomstig de betreffende voorschriften van de leverancier.
Montage
Ter voorkoming van breuk moeten de vulelementen van geëxpandeerd polystyreen onmiddellijk na het leggen worden beschermd. Deze bescherming wordt voldoende geacht indien over de vulelementen een kruisnet aanwezig is bestaande uit staven met een kenmiddellijn van tenminste 5 mm en een hart op hart afstand van 250 mm.
Sparingen
In het werk mogen sparingen worden aangebracht door het (gedeeltelijk) weglaten van vulelementen en/of doorboren van vulelementen en druklaag, zonder daarbij de balkelementen te bewerken en/of te beschadigen.
Toleranties
Voor toleranties verwijzen wij u naar NEN 2889 evenals de toleranties van de producent.
Tijdelijke onderstempeling
Indien de berekening van de vloer uitgaat van “storten met juk”, moet de wijze van onderstempelen op het legplan zijn vermeld. Zolang de onderstempeling uit oogpunt van sterkte noodzakelijk is mag deze niet worden verwijderd.
Gewapende en voorgespannen zonder aanhechting
Oplegging
De ontwerp opleglengte is in het legplan aangegeven. De werkelijke opleglengte moet tenminste 2/3 van de ontwerp-opleglengte + 5 mm bedragen, doch met een minimum van:
- op metselwerk 70 mm;
- op beton 55 mm;
- op profielstaal of voldoende vormvast plaatstaal 50 mm.
De steunpunten ter plaatse van de oplegging van de vloer moeten vlak en strak zijn uitgevoerd. Drukverdelend oplegmateriaal conform legplan aanbrengen (bijv: bouwvilt, elastomeer).
Hijsen, opslag en transport
Handelingen met betrekking tot hijsen, opslag en transport mogen geen aanleiding geven tot beschadiging en/of scheurvorming van de vloerelementen. Indien opslag op de bouw, dan vrij van de ondergrond stapelen en onderstoppen. De ondergrond moet vlak, horizontaal en voldoende draagkrachtig zijn. De hijshoek tussen de daarvoor bestemde hijsvoorziening en hijsstrop moet minimaal 60 graden zijn. Handeling en gebruik van hulpmiddelen bij het hijsen moeten plaatsvinden overeenkomstig de betreffende voorschriften van de producent. De elementen moeten gelijkmatig en horizontaal worden gehesen, waarbij gelet moet worden op een goede gewichtsverdeling. Het hijsen, laten zakken en neerleggen moet zonder schokken en stoten plaatsvinden.
Onderstempeling
Onderstempeling t.b.v. montage incidenteel nodig indien dit in het legplan staat aangegeven.
Voegvulling
De water-cementfactor moet zo worden gekozen, dat de mortel niet tussen de elementen doorlekt. Zo nodig moeten de voegen vooraf worden gereinigd en met water worden bevochtigd. De voegen tussen de vloer elementen worden volledig gevuld met beton of zand-cementmortel met de volgende eigenschappen:
- sterkteklasse groter of gelijk aan B15;
- grootste korrelafmeting van toeslagmateriaal kleiner of gelijk aan 8 mm;
- grind, zand en cement voldoen aan NEN 5905 en NEN 3550.
Bij lage buitentemperatuur en vorst zijn de maatregelen als genoemd in 9.4.4 van NEN 7622 eveneens van toepassing op de voegvulling.
Sparingen en voorzieningen
In het werk mogen alleen sparingen en/of voorzieningen worden aangebracht indien dit is overeengekomen en volgens instructies van de producent en/of verantwoordelijke constructeur.
Toleranties
Voor toleranties verwijzen wij u naar NEN 2889 evenals de toleranties van de producent.
Heipalen
Leveringsprogramma
Globale maataanduidingen, maximale lengten (in principe kan elke paal worden geproduceerd) en axiaal draagvermogen (betonkwaliteit B55, centrisch aangrijpend):
doorsnede max. lengte draagvermogen
(mm) (m) (kN)
----------------------------------------------------------
180 x 180 16 907
220 x 220 20 1.355
250 x 250 23 1.750
290 x 290 27 2.355
320 x 320 29 2.867
350 x 350 31,5 3.430
380 x 380 34 4.043
400 x 400 36 4.480
420 x 420 36 4.939
450 x 450 36 5.670
500 x 500 36 7.000
Principe
De geprefabriceerde betonnen heipaal is een star medium tussen gebouw of kunstwerk en draagkrachtige aardlagen op grotere diepte.
Prefabricage
Vervaardiging van funderingscomponenten onder beheersbare omstandigheden.
Kenmerken
- groot draagvermogen bij minimale zetting;
- kwaliteit indiscutabel;
- snelle realisatie van funderingstechnieken;
- na installatie onmiddellijk belastbaar.
Paalwapening
- doorgaans voorspanning, al dan niet in combinatie met zachtstaal voorzieningen (zie hierna onder toepassingen)
- met zachtstaalwapening voor korte palen in woningbouw of als momentpalen bij geluidsschermen.
Toepassingen
- als drukpaal - universele toepassing (fig. 1);
- als trekpaal: paalkop voorzien van extra zachtstaal wapening. Bij grote trekkrachten de paalkop voorzien van inwendige of uitwendige ribbels, bijv. in combinatie met extra strengen of zachtstaalwapening over de gehele lengte van de paal; vaak in combinatie met onderwaterbeton of als vibrocombinatiepaal;
- als horizontaal belaste paal: paal voorzien van moment- of dwarskrachtbewapening; momentreductie kan ook plaats vinden door schoor heien tot 1 : 3.
Bijzondere palen
- koppelpalen (schakelpalen) bij L> maximale lengte of bij geringe heihoogte (fig. 2);
- palen met spuitlans voor extreem harde grondlagen (fig. 3);
- energiepalen: palen met ingestort systeem voor warmtewisselaar (fig. 4);
- kolompalen waarbij het bovenste deel van de paal tevens wordt benut voor kolomconstructies (fig. 5);
- voor integriteitsmetingen : palen voorzien van meetdraad (fig. 6)
- voor aardgeleiding : palen met aardingsstaaf (fig. 7)
- als vibro-combinatiepaal : paal in casing die na het aangrouten van de paal wordt getrokken; aldus ontstaan palen met aanzienlijke doorsnede
(fig. 8). - als schroef-combinatiepaal : voor trillingvrij en geluidsarme installatie in dicht bebouwde arealen, de methode creëert door aangrouten een verzwaarde paalvoet (fig. 9).
Betonmengsel
sterkteklasse B55 met tot 15% betongranulaat
sterkteklasse B55 met 20% betongranulaat
sterkteklasse B65
Voorspanstaal
strengen Ø 6,9 - 9,3 - 12,5 mm FeP 1860
strengen Ø 6,4 - 8,6 - 11,3 mm Fep 2060
Spiraalbewapening
spiraal Ø 5 mm fs;rep > 350 N/mm2
spiraal Ø 6mm fs;rep > 350 N/mm2
Kopwapening
aan te brengen per 4 staven, dus 4, 8, 12, 16 of meer staven, elke constructie is denkbaar.
standaard lengten
- 2.400 mm
- 3.000 mm
- 3.500 mm
- 4.000 mm
ook grotere lengten kunnen worden toegepast.
staven
Ø 10 FeB 500 HWL
Ø 12 FeB 500 HWL
Ø 16 FeB 500 HWL
Ø 20 FeB 500 HWL
Ø 25 FeB 500 HWL
Ø 32 FeB 500 HWL
het maximaal aantal staven en de maximale staafdikte zijn afhankelijk van de schachtmaat van de paal waarin zij worden toegepast.
Aardingsstaaf
Ø 12 FeB 220 glad over de gehele lengte.
Ø 16 FeB 220 glad over de gehele lengte.
Meetdraad
VD-draad 0,5 mm2 of gelijkwaardig over de volle lengte.
Spuitlans
Ø 40 mm in het hart van de paal uitstroomopeningen in voet- en stortvlak te voorzien van lassokken 1 3/4''.
Ribbelvormen
in overleg met de opdrachtgever; zowel uitwendige als inwendige ribben, zie tekeningen.
Opslag
Palen moeten worden opgeslagen op stoppingen op een ondergrond met voldoende draagkracht; indien niet aanwezig moeten harde draagvlakken worden voorzien (bijvoorbeeld draglineschotten), zie de tekeningen.
Hijsen
Met een strop of broek aan te slaan op merktekens. Situaties als op de tekening moeten worden voorkomen. Korte palen kunnen ook met een shovel (brede leggers) worden verplaatst.
Controlepunten
- ordernummer;
- schachtafmetingen in mm;
- lengte in mm of cm;
- toegepaste wapening;
- stortdatum;
- eventuele bijzonderheden.
Deze en andere gegevens zijn op paallabels of de paal vermeld.
Installatie
Heien met dieselblok of hydraulisch blok, mutsvullingen van goed, droog en langvezelig vurenhout (samengesteld uit twee lagen van 60 mm dikte minimaal, bij zwaar heiwerk drie 60 mm dikte), te vervangen na 600 slagen maximaal; slagprop van Azobéhout of kunststof zonder vlakafwijkingen, dikte 120 mm; paal mag niet onder spanning worden geheid: bij constatering blok lichten en heistelling bijstellen.
Heimantel
De toepassing van een heimantel in woongebieden kan tot substantiële reductie van heigeluid leiden.
Heitrillingen
Kunnen worden voorkomen door het toepassen van slanke palen, voorboren of het toepassen van schroef-combinatiepalen.
Koppensnellen
Bij voorkeur met een hydraulische kraker waarbij de hoofdwapening en de kopwapening niet mogen worden beschadigd; indien anders wordt gewerkt moet splijten van de paalkop worden voorkomen door toepassing van bijvoorbeeld een knelband of door het storten en laten verharden van een werkvloer.
Prefab elementen
Uitvoering
- Zorg voor het verzekeren van zowel een plaatsvaste montage in de mal als voor het verzekeren van de juiste asrichting van de in te storten bevestigingsmiddelen. Deze asrichting staat meestal loodrecht op het vlak. De bevestigingsmiddelen moeten bij voorkeur aan de mal worden bevestigd door middel van een tapbout, die door de mal is geboord. Hierbij moet (door gebruik te maken van een volgring) het bevestigingsmiddel enkele millimeters verdiept ten opzichte van het betonoppervlak worden geplaatst.
- Wanneer wapening voor het plaatsen van bevestigingsmiddelen moet worden weggeknipt, moet in overleg met de constructeur worden bepaald of dit is toegestaan en zo ja, welke en hoeveel wapening ter vervanging moet worden aangebracht.
- Ga na of alle bevestigingsmiddelen voldoende door wapening zijn omgeven. Controleer tevens of de vereiste verankeringswapening is aangebracht en ook of de eventueel noodzakelijk geachte extra wapening inderdaad is aangebracht conform de tekening.
- Let er op dat het bevestigingsmiddel volledig wordt omhuld door goed verdichte betonmortel. Het is om de volgende redenen te ontraden het bevestigingsmiddel op een later tijdstip in de verse beton aan te brengen:
• de verankering kan in dat geval onvoldoende worden gerealiseerd;
• de eventuele wapening ter plaatse kan niet worden verplaatst of gecorrigeerd;
• de plaatsbepaling is onnauwkeurig;
• een volledige omhulling door goed verdichte beton kan niet worden gegarandeerd. - Het is noodzakelijk voorzorgsmaatregelen te nemen tegen het vollopen of het verontreinigen van de bevestigingsmiddelen met specie. Daarom moeten de bevestigingsmiddelen, alvorens deze aan te brengen in de mal, bij voorkeur worden voorzien van een hoeveelheid consistentvet. Ankerrail moet zijn volgeschuimd met polystyreen of polyurethaan.
- Let er op dat de juiste plaats en richting van de bevestigingsmiddelen gehandhaafd blijven tijdens het vullen van de mal en het verdichten van het beton.
- Zie erop toe dat de bevestigingsmiddelen niet worden bewogen of belast tijdens het afwerken en verharden van het beton.
- Controleer de bevestigingsmiddelen op gangbaarheid onmiddellijk na het ontkisten. Breng bescherming aan tegen corrosie of vervuiling.
- Lever bij aflevering van de elementen een transport- en verwerkingsvoorschrift bij.
Montage
- Neem goede nota van de transport- en verwerkingsvoorschriften van de fabrikant c.q. leverancier. Hierop moet onder andere zijn aangegeven:
• een omschrijving of schets van het ijzerwerk met vermelding van positienummers;
• montagedetails met plaatsaanduiding (op een overzicht);
• een opgave van de maximale trekbelastingen op de bevestigingsmiddelen;
• het voorschrijven van het gebruik van een momentsleutel. - Neem goede nota van eventuele aanwijzingen voor het hijsen, zoals het gelijkmatig belasten van de hijsmiddelen.
- Let er op dat de bouten bij het aandraaien van de boutverbindingen aan de in de beton gestorte bevestigingsmiddelen slechts worden belast tot maximaal vijftig procent van de toelaatbare belasting van het desbetreffende bevestigingsmiddel.
- Alleen door gebruik te maken van een momentsleutel kan worden gegarandeerd dat de aandraaitrekkracht niet wordt overschreden. Voor de toepassingsgebieden C en D kunnen onderstaande aandraaimomenten worden aangehouden. Voor de toepassingsgebieden A en B (995 G en 1140) moeten deze waarden tot 50 procent worden gereduceerd.
Type aandraaimoment voorspankracht (bij wrijvingscoëfficiënt 0,2):
M12 8Nm F= 3,3kN;
M 16 17 Nm F = 5,3 kN;
M20 35 Nm F = 8,7 kN;
M24 53 Nm F = 11,0 kN;
M30 96 Nm F = 16,0 kN;
M36 180Nm F = 25,0kN.
In dit verband is aan te bevelen momentsleutel:
Norbar type 8701-00: 8 - 56 Nm voor M 12 tot en met M24;
Norbar type 8702-00: 30 - 150 Nm voor M20 tot en met M36. - Ter voorkoming van niet berekende extra momenten, trek- en dwarskrachten in de verbindingen, mogen de elementen na het aandraaien van de boutverbindingen niet meer worden versteld. Bijstellen van de elementen mag dus alleen geschieden nadat de boutverbindingen eerst iets zijn losgedraaid.
Constructeur
- Het is belangrijk allereerst de verbinding te plaatsen in één van de onderstaande toepassingsgebieden:
A. Bevestiging van bouwkundige voorzieningen met een geringe trek- of dwarskrachtbelasting (kleiner dan 3 kN).
B. Bevestiging van constructief ondersteunde elementen met een eigen stabiliteit, waarbij de verbinding voornamelijk wordt belast op druk en met beperkte trek- en dwarskrachten.
C. Bevestiging van constructief ondersteunde elementen zonder een eigen stabiliteit, waarbij de verbinding voornamelijk wordt belast op trek- en/of dwarskracht.
D. Bevestiging van constructief niet ondersteunde elementen, waarbij de verbinding voornamelijk wordt belast op trek- en/of dwarskracht.
E. Hijsen en transporteren. - Voor het bevestigingsmiddel de richting en grootte van optredende krachten vast te stellen met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften en de geldende voorschriften.
- Het toe te passen bevestigingsmiddel is te kiezen aan de hand van de aanbevelingen; deze treft u aan op de pagina regelgeving. Hierbij moet u onder andere rekening houden met beschikbare betondoorsnede randafstand en de beton kwaliteit op het tijdstip van belasten.
- Op de werktekening de plaatsbepaling en aanduiding van het bevestigingsmiddel nauwkeurig aangeven. Bij de plaatsbepaling rekening houden met de ligging van de wapening, de minimale randafstand (zie ook punt 6), de bekistingsproblemen en de toleranties. Bij de aanduiding van het bevestigingsmiddel moet behalve profiel, draad en doorsnede ook het typenummer van de desbetreffende fabrikant worden genoemd. Dit kan direct op de werktekening gebeuren of door middel van verwijzing door positienummering.
- Bevestigingsmiddelen moeten in alle gevallen, met uitzondering van de toepassing genoemd onder 1 A, omgeven zijn door wapening. Wanneer extra wapening nodig is om daarmee aan het bovenstaande te voldoen, dan moet deze op de tekening worden aangegeven. Ditzelfde geldt ook voor wapening ten behoeve van het opnemen van dwarskrachten en splijtkrachten.
- Alle in dit rapport aangegeven toelaatbare krachten zijn gebaseerd op een randafstand van >= 5 x D. Bij een randafstand < 5 x D moet een reductiefactor worden ingevoerd en/of moet in extra wapening worden voorzien. Als richtlijn mag in plaats van een reductiefactor een toelaatbare kracht worden aangehouden, die behoort bij een schroefhuls met een kleinere diameter, waarbij de randafstand wel voldoet aan >= 5 x D.
Voorbeeld: M20 op 80 mm te rekenen als M 16.
M20 op 60 mm te rekenen als M 12.
Een randafstand < 3 x D wordt afgeraden.
© BIRDS raadgevend ingenieurs BV
Bevestigingsmiddelen
Veilig hijsen
Leveranciers van hijsankers/hijssleutels en fabrikanten van betonelementen zijn rechtstreeks betrokken bij het veilig hijsen en monteren van geprefabriceerde betonelementen op de bouwplaats. De hijsinstructies opgegeven door de fabrikant van het geprefabriceerde betonelement moeten worden opgevolgd. Bij het ontbreken van desbetreffende hijsinstructies ontstaan er vaak onduidelijkheden met betrekking tot de toe te passen hijssleutels.
Verkeerd gebruik
Het onderzoek naar de voorgevallen incidenten heeft aangetoond, dat de oorzaak in het algemeen kan worden gezocht in het verkeerde gebruik van hijsmiddelen. Dit verkeerde gebruik kon ontstaan door onbekendheid met de mogelijkheid tot verkeerd gebruik. Gestreefd moet worden naar een situatie waarbij de hijsinstructies van de te hijsen betonelementen voor het hijsen bekend zijn. In dit rapport zijn voor de meest gebruikte hijsmiddelen productomschrijvingen en een gebruiksaanwijzing opgenomen in een standaard productblad. Hierin wordt met name gewezen op het voorkomen van foutief gebruik en tevens is de frequentie aangegeven waarmee de hijssleutels moeten worden getest.
Compleet overzicht
Naast de door de leveranciers opgestelde productbladen is een totaal overzicht gegeven van alle hijsmiddelen en hun meest karakteristieke eigenschappen. Dit overzicht is in tabelvorm weergegeven. Met betrekking tot certificering van ankers en sleutels moet de nationale en de Europese regelgeving gevolgd worden.
Ankers
Voor wat betreft het anker dat in het betonelement is ingestort, zijn de bepalingen uit de richtlijn Bouwprodukten (891106/EEG) van kracht. De sleutel wordt gezien als een hijsgereedschap. Derhalve moet de sleutel voldoen aan een aantal specifieke eisen zoals gesteld in de machinerichtlijn. Een zogenaamde 2b verklaring moet voor de sleutel afgegeven worden. Verder zijn de Onderzoekings- en Beproevingseisen voor sleutels vermeld in P 115-2.
Standaardisatie
Vanuit de werkgroep wordt aangedrongen op een verdere standaardisatie van sleutels. Door een verregaande standaardisatie wordt onderlinge verwisseling van hijssystemen verder uitgesloten. Positieve ontwikkelingen zijn de afspraken die de Vereniging Belton heeft gemaakt over hijspennen. Voor het hijsmiddel "hijspen", dat veel wordt toegepast voor kolommen en brugliggers, is een standaard rekenmodel opgesteld. De uitkomsten zijn verwerkt in een productblad.
Schroefhulzen
Bij schroefhulzen moet men attent zijn op de gebruiksfactor, diepte van indraaien en de reductiefactoren bij het kantelen van elementen. Helaas is het niet mogelijk om hieromtrent een standaard te formuleren. Gestreefd moet worden naar de waardes vermeld op de tabel.
Altijd opvolgen
In het algemeen geldt dat men de hijsinstructies vermeld op de tekening onverkort dient op te volgen. Het gebruik van gebogen wapening als aanslagpunt is niet toegestaan; tenzij de fabrikant dit schriftelijk aangeeft (en in een attest geregeld is).