Het Pleistoceen, de oudste periode van het Quartair, is het tijdvak van de ijstijden. Bitter koude perioden, zogenaamde glacialen, worden afgewisseld door warme tijden, de zogenaamde interglacialen. Tijdens de glacialen is het klimaat arctisch, tijdens de interglacialen subtropisch. Als de glacialen plaatsmaken voor interglacialen, smelten de ijsmassa's en veroorzaakten uitgebreide transgressies (voortschrijdende afzettingen door water over oppervlakten die tevoren niet door water werden overstroomd, waarbij het dan gaat om zeewater, water van rivieren en smeltend ijs). Bij een transgressie nemen de opeenvolgende lagen een steeds groter oppervlak in. De huidige bodemstructuur vindt zijn oorsprong in deze periode; zo is de draagkrachtige laag ontstaan in het eerste deel van het Kwartair, het Pleistoceen.
Bij een volgend glaciaal treeft regressie op. Herbevriezing onttrekt via de lucht zoveel water aan de omgeving dat grote gebieden droog kwamen te liggen, zoals het continentale plat in onze omgeving. Opeenvolgende transgressies en regressies veroorzaken dikke afzettingen (mondiaal gezien wordt plaatselijk soms wel 1000 meter dikte gemeten). De bestanddelen die dan bezinken, zijn residuaire gesteenten, nieuw gevormde bestanddelen en mineralen die uit een oplossing neerslaan. De residuaire gesteenten zijn afkomstig van gesteente dat door verwering uiteenvalt in korrels die alle de samenstelling hebben van het oorspronkelijke gesteente. Meestal is dit kwarts, het hoofdbestanddeel van zand. Grondlagen met zand zijn voor de fundering van gebouwen erg belangrijk. De nieuw gevormde bestanddelen ontstaan door chemische verwering, ten gevolge waarvan kleimineralen worden gevormd. Kleien en de verharde vorm ervan (de schalies) vormen meer dan de helft van alle sedimenten. De derde groep sedimenten betreft de evaporieten. Dat zijn of mineralen die uit een oplossing neerslaan (zoals gips of steenzout), of sedimenten die uit organische materiaal zijn opgebouwd (veen, steenkool, dierlijk slib), of afzettingen die zijn opgebouwd uit kiezelschaaltjes zoals het diatomeeënslik dat 90% van de oceaanbodem bedekt. In het algemeen dus ‘zware’ materialen.
Het Holoceen is de laatste en huidige periode van het Quartair. Aan het begin van het Holoceen ligt de zeespiegel nog meer dan 100 meter onder het huidige niveau. De Noordzee bestaat dan nog niet: tussen ons land, Engeland, Noord-Duitsland en Denemarken ligt een toendra-achtige vlakte. Als het geleidelijk warmer wordt, stijgt de zeespiegel en wordt het land in toenemende mate overstroomd. In Nederland vormt zich een dik pakket aan diverse grondsoorten, zoals klei, veen, zand, grind, löss en leem. De slappe lagen zoals veen, klei en leem hebben geen of zeer geringe draagkracht. Zandlagen van voldoende dikte hebben wel voldoende draagkracht om er bouwwerken op te funderen.