Vochtwering
In het Bouwbesluit worden op grond van gezondheidsoverwegingen eisen gesteld aan de wering van vocht van buiten en van binnen. De wering van vocht van buiten (door de uitwendige scheidingsconstructies) behelst de toetsing van de waterdichtheid, de regenwerendheid, de weerstand tegen optrekkend vocht en de luchtdoorlatendheid van de begane-grondvloer. De waterdichtheid en de regenwerendheid hebben vooral te maken met de opbouw en detaillering van de uitwendige scheidingsconstructies, zoals ramen, deuren, ventilatievoorzieningen en aansluitingen bouwdelen. Tevens dient de berekening van de temperatuursfactor f (koudebrugberekening) dat er normaliter geen vochtcondensatie op de binnenconstructie optreedt. Maatgevend zijn in het algemeen de uitwendige hoeken van de constructie, zoals de aansluiting van de funderingsbalk met de begane-grondvloer, balkon-aansluitingen en uitkragende constructies. Daar is de aanvoer van kou door het grotere uitwendige oppervlak omvangrijker dan de toevoer van warmte via de binnenzijde. De oorzaak van veel vochtklachten en van een ongezond binnenklimaat is een convectief watertransport vanuit de kruipruimte. Om die reden is er een hoge eis gesteld aan de luchtdoorlatendheid van de begane-grondvloer.
Vocht van buiten
De constructies van woningen en woongebouwen die grenzen aan de buitenlucht, moeten onder andere in staat zijn het vocht van buiten te weren. Betonnen sandwich-elementen en gevels met een spouwmuur voldoen aan deze eis. Daken krijgen een waterdichte bekleding in de vorm van een dakbedekking. Daken en gevels van bijvoorbeeld een berging, schuur
of garage hoeven niet aan de vochtwerende eisen voor woningen en woongebouwen te voldoen. Wel moet de scheidingsconstructie tussen een woning of woongebouwen een berging, schuur of garage in staat zijn het vocht van buiten te weren. Ook vermeldt de NPR 5070 de richtlijnen voor aansluitingen en doorvoeringen van leidingen. Door haar grote massa draagt een betonconstructie veel bij aan de geluidswerende kwaliteit van een woning. Bij twee naast elkaar gelegen eengezinswoningen zal hoofdzakelijk de woningscheidende wand en de detaillering van de aansluiting met de begane grondvloer bepalen of aan de geluidswerende eis is voldaan. Voor de massieve woningscheidende wand is uitsluitend de massa bepalend.
Vocht van binnen
Op vochtige plaatsen in een woning kunnen schimmels gedijen en huisstofmijten zich voortplanten. Schimmels en in het bijzonder huisstofmijt kunnen bij mensen allergieën veroorzaken. Deze zijn hinderlijk en kunnen schadelijk zijn voor de gezondheid. Vochtophoping door condensatie moet zo beperkt mogelijk blijven. Condensatie kan worden vermeden door relatief koude oppervlakten in constructies, zogenoemde koudebruggen, te voorkomen. Het vochtgehalte van de lucht aan de binnenzijde van constructies blijft hierdoor gering, waardoor het ontstaan van gunstige groeivoorwaarden voor micro-organismen wordt voorkomen. De temperatuur van het binnenoppervlak van woningen en woongebouwen mag nergens lager zijn dan 11,7 oC. Dit komt overeen met de in het Bouwbesluit genoemde factor van de temperatuur van het binnenoppervlak (f-factor) van 0,65. Bij een gestandaardiseerde binnentemperatuur van 18°C wordt de oppervlaktetemperatuur (T opp): Topp = 0,65 x 18 = 11,7°C. Uiteraard moeten de constructies op de bouwplaats vakkundig worden uitgevoerd.
Vocht en schimmel in de woning
Openingen afdichten
Om te voorkomen dat vochtige lucht uit de kruipruimte in de woning doordringt, moeten openingen in de begane grondvloer goed worden afgedicht. Dit voorkomt een te hoge relatieve vochtigheid in de woning. Een te hoog vochtgehalte in huis kan leiden tot oppervlakte-condensatie waardoor schimmelvorming kan ontstaan. De voeg- en aansluitdetails van de systeemvloeren, zoals die zijn opgenomen in het attest-met-productcertificaat, voldoen aan de gestelde eisen. Vooral de afdichting van leidingdoorvoeringen en de oplegging van het kruipluik moet vakkundig gebeuren. Aanwijzingen hiervoor zijn in NPR 2652 opgenomen.
Vochtige kruipruimte